Vroeger, in de tijd van het Romeinse Rijk had een jaar maar tien maanden. Afwisselend van 30 en 31 dagen lang. Het kalenderjaar begon met de maand maart en eindigde met december. Bij elkaar duurde een kalenderjaar maar 304 dagen. De rest van het jaar was zonder datum. Deze periode viel samen met de winter. Die was helemaal niet belangrijk, want de landbouw lag toch stil in de winter.
Omdat men een datumloze periode op den duur toch niet zo handig vond werden de maanden januari en februari toegevoegd en werd een kalenderjaar 355 dagen lang. Omdat februari de laatste maand op de Romeinse kalender was, kreeg die het minst aantal dagen. Of de nieuwe kalender een verbetering was? Nou nee, niet echt. Want een kalenderjaar van 355 dagen loopt niet gelijk met de seizoenen.
De Romeinse keizer Julius Caesar loste het kalenderprobleem op door het maken van de (naar hem genoemde) Juliaanse kalender. Op de Juliaanse kalender heeft een jaar 365 ¼ dagen. Dat is precies de tijd die de Aarde nodig heeft om een keer in een baan om de zon heen te draaien. Een keer in de vier jaar heeft februari een extra dag. Dat is een schrikkeljaar. Je kunt berekenen of een jaar een schrikkeljaar is door het jaartal te delen door vier. Als dat kan, dan is het jaar een schrikkeljaar en heeft de maand februari 29 dagen.
Een legende vertelt dat Caesar zichzelf zo belangrijk vond dat hij de maand juli naar zichzelf noemde. Natuurlijk moest juli dan ook de meeste dagen hebben: 31. Caesar’s opvolger — keizer Augustus — deed hetzelfde met de maand augustus. Ook augustus kreeg 31 dagen. Februari was de dupe van de Romeinse keizers die het hoog in hun bol hadden, want bij februari werden de dagen weggesnoept.
Waarom februari 28 dagen heeft